Het was van hem, dat huis aan de rivier. Hoeveel jaren had hij er niet van gedroomd om die mooiste plek van de Ardennen ooit te kunnen kopen? Toen het dan eindelijk te koop kwam, kocht hij het meteen, om er samen met haar te gaan wonen. Hij richtte het in, en toen het klaar was, nam hij haar mee en liet haar vol trots zijn waargemaakte droom zien. Maar zij vond het niets. Daar wonen? Ze piekerde er niet over! Overstroombaar, te ver van Maastricht, en ze sprak geen woord Frans. Hij keek in haar ogen, zag daarin niets dan leegte en realiseerde zich ineens hoe weinig raakvlakken hij met haar had.
Hij moest het huis maar verkopen, eiste ze. En als zij eiste, zwichtte hij doorgaans. Maar dit keer had ze pech. Opeens werd pijnlijk duidelijk dat hij voor haar niets meer was dan een wandelende kassa die moest rinkelen op haar bevel. Ooit was hij vol van passie en hartstochtelijk voor haar gevallen, blind voor haar opportunisme. Nu deed zijn leed hem denken aan het lot van de man die beschreven wordt in het gedicht ´Het huwelijk´ van Willem Elsschot. Hij wilde niet, als de hoofdpersoon in het gedicht, oud worden in een relatie waar alle rek uit is. Dus hakte hij de knoop door, verliet haar, zwierf wat rond, vond voor korte duur een ander lief uit een ander land, en besloot in zijn huis aan de rivier te trekken.
Maar zij gunde hem niets, trok hem het vel over de oren en wist hoge afkoopsommen en een vette partneralimentatie af te dwingen. Ze was vastberaden en verzekerde zich: “Dat huis gaat eraan, al wordt het mijn dood”. Gedwongen door haar hebzucht moest hij zijn ´huis aan de rivier´, dat werd bezongen in een lied van zijn idool Johan Verminnen, dan toch van de hand doen.
Er kwam een opkoper voor de meubels, die de smaakvol bijeen gezochte inboedel oplaadde. Meubels die hij voor hen samen had gekocht, die hij er had neergezet, maar die nooit waren gebruikt. Vervolgens kwam de makelaar. Hij leidde haar rond. Ze vond het een prachthuis. Bovengekomen viel haar oog op een verhuisdoos die hij aan het inpakken was. Een van de dozen waarin zijn boeken zaten, stond open. Ze bukte zich voorover, streek met haar ranke vingers langs de ruggen en las de titels fluisterend. Ze wisselden tips uit van boeken die ze hadden gelezen. Plots opgeschrikt door de te snel verstreken tijd, haastte de makelaar zich naar haar volgende afspraak. Ze beloofde diezelfde week nog terug te komen om de verkoop van het huis aan de rivier verder te bespreken.
De week daarna kwam de makelaar terug. Ze had een huurder voor het huis gevonden. Een huurder! Hij hoefde dus niet te verkopen en was dolgelukkig. Met de huurinkomsten kon hij zijn ex maandelijks betalen. Want ooit, zo hoopte hij, zou hij er misschien zelf kunnen wonen. Maar dat hij het huis verhuurde, stemde zijn ex allerminst tevreden. Verbitterd bond ze een zinloze, langdurige strijd met hem aan. In liefde geloofde hij niet meer. En ook niet in hoop. En nog minder in Willem Elsschot of Johan Verminnen.
Drie jaar later overleed zijn ex aan een kwaadaardige hersentumor die te lang gewoekerd had. In datzelfde jaar werd de huur opgezegd. De makelaar kwam om de oplevering te doen. Kijkend in haar ogen, waarin van alles te lezen stond, kwam de herinnering naar boven aan die eerste keer dat hij haar rondleidde in het huis aan de rivier. Hij realiseerde zich welk raakvlak hen bond. Verloren hoop kwam terug. Hij had een nieuw lief gevonden. Ze kwam uit de buurt. En het zou niet kortstondig zijn.
Hij richtte het huis opnieuw in. Ze kwam op bezoek, zijn nieuwe lief, en voelde zich er meteen thuis. Haar oog viel op de ingepakte boekendozen. Van de bovenste doos trok ze het plakband los, pakte de boeken eruit en schikte ze op alfabetische volgorde in de boekenkast, haar ranke vingers langs de ruggen strijkend. Zacht hoorbaar las ze de titels. Ze hielden van dezelfde literatuur, van dezelfde muziek, van de Ardennen, van de snelstromende rivier en van elkaar.
Nadat hij het haardvuur had aangemaakt, durfde hij het haar te zeggen: “Laat maar wat ruimte over op de planken zodat jouw boeken er ook tussen passen”.